In 2015 ondertekende Nederland het klimaatakkoord van Parijs. Het internationale doel is om de opwarming van de aarde te beperken tot minder dan twee graden Celsius. De rijksoverheid heeft dit doel verankerd en uitgewerkt in de Klimaatwet. Belangrijkste opgenomen doelen zijn:
- 49 procent minder CO2 in 2030 ten opzichte van 1990.
- 95 procent minder CO2 in 2050 ten opzichte van 1990.
- CO2-neutraal opwekken van alle energie in 2050.
Iedere vierde donderdag van oktober (Klimaatdag) wordt het beleid beoordeeld en doorgerekend. Op deze dag publiceert het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) een Klimaat- en Energieverkenning, met de laatste cijfers en actuele ontwikkelingen.
In juni 2019 heeft het kabinet het Klimaatakkoord gepresenteerd. Hierin zijn de klimaatdoelen uitgewerkt in concrete middelen en maatregelen. De plannen zijn verdeeld over vijf sectoren (klimaattafels); de gebouwde omgeving, mobiliteit, industrie, de elektriciteitssector en de landbouw.
Voor de gebouwde omgeving moeten bijna alle gebouwen in Nederland onderhanden genomen worden om de klimaatdoelen te halen (www.klimaatakkoord.nl/gebouwde-omgeving). In 2050 moeten 7 miljoen woningen en 1 miljoen andere gebouwen van het aardgas af. Een eerste stap is om tot 2030 minimaal 1,5 miljoen bestaande woningen en andere gebouwen te verduurzamen.
Er is een nieuwe Energiewet in voorbereiding waarbij allerlei verschillende wetten worden geïntegreerd. Op dit moment zijn de Electriciteitswet, Warmtewet en Gaswet nog van toepassing. Belangrijkste onderdeel in dit kader is het vervallen van de gasaansluitplicht. Uitgangspunt is dat nieuwbouw gasvrij wordt opgeleverd tenzij er sprake is van zwaarwegende redenen van algemeen belang. Daarnaast zijn gemeenten verplicht om in 2021 een plan van aanpak (Transitievisie Warmte) te hebben om de verschillende wijken aardgasvrij te maken (www.aardgasvrijewijken.nl).
Elke gemeente, provincie en ook waterschap werkt op dit moment binnen vastgestelde regio’s samen met stakeholders aan een Regionale Energiestrategie (RES). De RES is een instrument om gezamenlijk te komen tot keuzes voor de opwekking van duurzame elektriciteit, de warmtetransitie in de gebouwde omgeving en de daarvoor benodigde opslag en energie infrastructuur. Meer informatie >
Steeds meer gemeenten kiezen voor een eigen visie en programmatische uitwerking omtrent duurzaamheid. Vaak is het een ambitie stellend beleid gericht op klimaatadaptie, energietransitie, circulaire economie, mobiliteit en lucht- en externe kwaliteit. Uitwerking van de ambities gebeurt in routekaarten, beleidsmaatregelen en soms concrete regels en/of maatregelen.
Een woonvisie is een kaderstellend beleidsdocument op gemeentelijk niveau ten aanzien van wonen en volkshuisvesting. De woonvisie voorziet in de ambities en richtingen voor de toekomst waarmee de gemeente anticipeert op de toekomstige (demografische) ontwikkelingen. De onderwerpen die in veelal in een woonvisie zijn opgenomen zijn: nieuwbouw, beschikbaarheid en betaalbaarheid, kwaliteit, wonen en zorg. Hierin kunnen ook ambities opgenomen zijn om bijvoorbeeld samen met woningcorporaties de bestaand woningvoorraad te verduurzamen en herbestemming van bestaand vastgoed te stimuleren.
De Omgevingswet nog in voorbereiding, maar gemeenten zijn al druk bezig met het opstellen van omgevingsvisies. Hierin wordt de koers voor de fysieke leefomgeving uitgezet. Duurzaamheid, erfgoed en ruimtelijke kwaliteit zijn belangrijke pijlers die in samenhang in de visie terug kunnen komen. Zie hier meer over de Omgevingswet (doorlink naar onderdeel Omgevingswet)
In een MER komen de milieugevolgen – gevolgen qua geluid, lucht en verkeer, maar ook voor natuur en landschap – van de realisatie van een ruimtelijk plan aan bod. Een MER wordt gebruikt bij activiteiten die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Een MER is verplicht bij de bouw van onder andere olieraffinaderijen, kerncentrales, chemische installaties en de aanleg vanauto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en(stuw)dammen. Een MER kan in samenhang met een GES worden gebruikt
De energie-audit (EED auditplicht) is verplicht voor grote ondernemingen en organisaties die groter zijn dan 250 fte’s, met een jaaromzet meer dan € 50 miljoen of een jaarbalans boven de € 43 miljoen. Zij moeten vierjaarlijks een auditrapport aanleveren over het energieverbruik en de energiestromingen binnen de onderneming. Vanaf 1 juli 2019 kan het rapport digitaal ingeleverd worden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Ook grotere gemeenten kunnen onder deze auditplicht vallen.
Er is een keuringsplicht voor verwarmings- en aircosystemen om het energetische rendement te onderzoeken en te beoordelen. Dit geldt voor airconditioningssystemen met een totaal opgesteld koelvermogen van meer dan 12 kW, gasgestookte verwarmingssystemen >100kW en voor niet-gasgestookte verwarmingssystemen >20kW. De gebouweigenaren (of huurders) zijn in eerste instantie verantwoordelijk. De handhaving wordt gedaan door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
In de Wet Milieubeheer artikel 2.15, het Activiteitenbesluit milieubeheer, is een energiebesparingsverplichting voor bedrijven en instellingen opgenomen. Afhankelijk van het soort bedrijf of instelling, het ‘type inrichting’ namelijk type A of B, is het Activiteitenbesluit geheel of gedeeltelijk van toepassing. Uitgangspunt is dat bij een jaarlijks energieverbruik van meer dan 50.000 kWh en/of 25.000 m3, het verplicht is om energiebesparende maatregelen te treffen met een terugverdientijd van maximaal vijf jaar. Deze maatregelen zijn zowel gebouw- als installatiegebonden.
Bij verkoop, verhuur of oplevering van een woning of een utiliteitsgebouw is een definitief energielabel verplicht. Industriegebouwen (zoals opslag van goederen, logistieke centra, fabrieken, datacenters) hebben in principe
geen labelplicht. Het energielabel geeft inzicht in de energiezuinigheid van een gebouw. Er gelden enkele uitzonderingen. Zo is het energielabel niet verplicht voor monumenten, (studenten)kamers of caravans en woonwagens kleiner dan 50 m2.
Het Bouwbesluit bevat de landelijke technische eisen die gesteld worden bij bouwen en verbouwen. Waaronder ook eisen met betrekking tot energieverbruik van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De belangrijkste eis daarvoor is de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). In het Bouwbesluit wordt een EPC van 0,4 als norm gesteld voor nieuwbouwwoningen. Voor utiliteitsgebouwen gelden andere normen. Voor het verbouwen van bestaande gebouwen gelden geen eisen, tenzij de constructie doorbroken wordt dan zijn wel de nieuwbouweisen van toepassing. Dat geldt vaak voor dakkapellen en uitbouwen of aanbouwen.
In plaats van de EPC gaat binnenkort een nieuwe voorwaarde gelden genaamd de BENG-eisen (Bijna Energie Neutrale Gebouwen). Deze nieuwe eis is gebaseerd op de Trias Energetica, een driestappenstrategie om een energiezuinig ontwerp te maken. Aanvragen van een omgevingsvergunning voor zowel woningbouw als utiliteitsbouw moeten voldoen aan deze norm. Verwachting is dat de BENG-eisen vanaf 1 juli 2020 in werking treden. Voor nieuwe overheidsgebouwen geldt dat al sinds 1 januari 2019 omdat de overheid een voorbeeldfunctie heeft.
Gemeenten kunnen strengere normen (bijv. energieneutraal) stellen door deze te koppelen aan een slimme gronduitgifte strategie of een beloningsstelsel (ruimtelijk of financieel), waarmee vrijwillig energiezuiniger bouwen wordt gestimuleerd.
Bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning is de Milieu Prestatie Gebouwen (MPG) verplicht. De MPG bepaalt de milieubelasting van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m2.
De Monumentenwet van 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de Monumentenwet is overgegaan in de Erfgoedwet en een ander deel, de aspecten die gerelateerd zijn aan onze leefomgeving, gaat te zijner tijd op in de Omgevingswet. Vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de Omgevingswet is:
- De omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving is geregeld in de Omgevingswet.
- De duiding van erfgoed en de zorg voor cultuurgoederen in overheidsbezit staat in de Erfgoedwet.
Totdat de Omgevingswet in werking treedt, is in het overgangsrecht bij de Erfgoedwet geregeld dat bepaalde onderdelen van de Monumenten 1988 ongewijzigd van toepassing blijven. Meer informatie hierover op www.cultureelerfgoed.nl.
Veel gemeenten hebben een erfgoedvisie waarin de gemeente beschrijft wat zij van belang vindt en hoe zij met het erfgoed om wil gaan. Duurzaamheid is hierbij steeds vaker een aandachtspunt. De gemeente kan bijvoorbeeld ambities formuleren voor het stimuleren van duurzame herbestemming van leegstaande cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, het onderhoud van historische groenstructuren, en de omgang met vragen voor het isoleren van monumenten.
Een gemeente heeft een erfgoedverordening die alle zaken rondom het erfgoedbeleid regelt: de aanwijzing van gemeentelijke monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten, de instandhouding van monumenten, vergunningsplicht en de werking van de monumentencommissie.
De Wro regelt de ruimtelijk functionele inrichting van Nederland. Voor gemeenten zijn de structuurvisies en bestemmingsplannen en beheersverordeningen de belangrijkste instrumenten om te sturen op de ruimtelijke inrichting.
In wet staat dat iedere gemeente één of meerdere structuurvisie(s) moet opstellen waarin het ruimtelijk ontwikkelingsbeeld wordt beschreven. Hierin beschrijft de gemeente bijvoorbeeld waar gebouwd mag worden, waar de natuur behouden blijft en waar de economische structuur versterkt moet worden. Duurzaamheid is in deze structuurvisies vrijwel altijd een thema dat bij de verschillende onderwerpen terugkeert. Bijvoorbeeld bij ambities voor de toekomstige woningbouw en de omgang met monumenten. Een structuurvisie is vooral een strategisch document en alleen bindend voor de overheid zelf. Bij een structuurvisie hoort een uitvoeringsstrategie die aangeeft op welke wijze men het beleid gaat realiseren.
De belangrijkste ruimtelijk instrumenten voor gemeenten om de structuurvisie te concretiseren is het bestemmingsplan en de beheersverordening. Het bestemmingsplan regelt waarvoor en hoe een stuk grond gebruikt mag worden. Het is bindend voor iedereen, het legt de huidige situatie vast en maakt in meer of mindere mate nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en bijlagen. De regels zijn gerelateerd aan bestemmingen, zoals gebruiks- en bouwregels. Het bestemmingsplan kan verduurzaming regelen als dit een direct verband houdt met de bestemming die aan het bestemmingsplangebied wordt toegekend. Daarnaast kan verduurzaming via het bestemmingsplan ook worden gestimuleerd, zoals bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden te bieden als energiezuiniger wordt gebouwd (zie als voorbeeld gemeente Dalfsen).
Een beheersverordening heeft betrekking op een gebied waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen gaan plaatsvinden. Een beheersverordening legt alleen de bestaande situatie vast. Bij verduurzaming van gebieden met een beheersverordening kan een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure of een nieuw bestemmingsplan nodig zijn.
De Wabo bevat regels over de omgevingsvergunning en is daarmee van belang voor duurzaamheidsmaatregelen die vergunningsplichtig zijn. De gemeente neemt in bijna alle gevallen de aanvraag voor een omgevingsvergunning zelf in behandeling. De gemeente is dan ook verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van de omgevingsvergunning.
Voor bouwen of verbouwen is meestal een omgevingsvergunning nodig. Dus ook bij het verduurzamen van een bestaand gebouw kan een omgevingsvergunning nodig zijn. Veel kleine ingrepen zoals zonnepanelen op het dak zijn onder voorwaarden vergunningvrij. De vergunningcheck, die de aanvrager via het Omgevingsloket Online (OLO) kan doen, geeft uitsluitsel over de vraag of een bepaalde ingreep vergunningplichtig is. Een omgevingsvergunning voor bouwen moet in ieder geval voldoen aan:
- Het bestemmings- en inpassingsplan of beheersverordening (bestemmingen en regels)
- De bouwverordening (niet-technische eisen)
- Het bouwbesluit (technische eisen)
- Redelijke eisen van welstand (uiterlijk en plaatsing van bouwwerken)
Voor het ingrijpend wijzigen van een monument is altijd omgevingsvergunning nodig. Voor klein onderhoud van monumenten is geen vergunning nodig, zoals bij het vervangen van kapotte ruiten en onderhoud aan het dak door riet bij te stoppen of enkele dakpannen te vervangen. Zaken als het aanbrengen van dubbel glas of zonnepanelen, het isoleren aan de buitenzijde en een wijziging van de functie zijn wel vergunningplichtig. In een aantal gevallen is de gemeente verplicht om advies in te winnen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Bij ontwikkelingen binnen een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht moet ook rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde. Voor elk beschermd gebied zijn hiervoor regels vastgelegd in het bestemmingsplan van de gemeente.
Deze wet omtrent volkshuisvesting bestaat al sinds 1901 en is in de loop van afgelopen eeuw meerdere malen herzien. Deze wet richt zich onder andere op bouwen, instandhouding en het gebruik van bouwwerken, woningbehoefte en wooncoöperaties.
De welstandsnota is het belangrijkste beleidsinstrument waarmee een gemeente direct invloed kan uitoefenen op het uiterlijk van bouwwerken waaronder ook bepaalde verduurzamingsingrepen. Vergunningplichtige bouwwerken mogen in principe niet in strijd zijn met ‘redelijke eisen van welstand’. In een welstandsnota legt de gemeenteraad welstandscriteria vast waarmee beoordeeld kan worden wanneer een bouwplan wel of niet voldoet aan ‘redelijke eisen van welstand’. Een gebied of specifiek bouwwerk kan ook ‘welstandsvrij’ gesteld worden.
Veel welstandsnota’s hebben specifieke criteria voor verduurzamingsmaatregelen. Ook de Federatie Ruimtelijke Kwaliteit is gestart met een project om aandacht te vragen voor het belang van schoonheid bij het realiseren van duurzaamheid. Er is een website ‘over schoonheid van zonnepanelen’ met inspirerende voorbeelden: www.mooizon.nl.
De gemeenteraad benoemt een welstandscommissie of een stadsbouwmeester die het college van burgemeester en wethouders adviseert over de vraag of een bouwwerk voldoet aan de welstandscriteria. De commissie is onafhankelijk en bestaan uit deskundigheid om de ruimtelijke kwaliteit van bouwplannen te beoordelen. De aanvraag van een omgevingsvergunning kan afgewezen worden als een welstandscommissie negatief oordeelt.
Veel gemeenten werken met een gecombineerde welstands- en monumentencommissie of een commissie ruimtelijke kwaliteit. Tegenwoordig kunnen kleine bouwplannen ook ambtelijk op welstandsaspecten worden beoordeeld.
Naast welstandscriteria zijn ook andere niet-technische bouwregels van toepassing. Deze worden opgenomen in een gemeentelijke bouwverordening. Deze verordening omvat een aantal voorschriften met betrekking tot het bouwen, verbouwen, gebruik en slopen van bouwwerken. Alle gemeenten moeten een bouwverordening hebben vastgesteld. Veelal is deze gebaseerd op het landelijke model van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG).
Sinds de stedenbouwkundige voorschriften uit de modelverordening zijn geschrapt biedt deze verordening weinig mogelijkheden voor duurzaam bouwen.
De Wet natuurbescherming is gericht op het behouden en ontwikkelen van waardevolle natuur. Bij het verduurzamen van een gebouw kunt u te maken krijgen met de soortbescherming (beschermde flora en fauna) en het behoud van biodiversiteit. Bijvoorbeeld bij het aanbrengen van spouwmuurisolatie moet rekening worden gehouden met de verplichtingen uit de Wet natuurbescherming. In sommige gevallen is onderzoek nodig naar de aanwezige natuurwaarden.
Hoogstwaarschijnlijk gaat per 1 januari 2022 de Omgevingswet in werking. Deze wet geeft instrumenten voor het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en bundelt de wetgeving en regels die betrekking hebben op milieu, ruimte, wonen, natuur, water en infrastructuur.
Duurzaamheid is als centraal doel verankerd in de Omgevingswet. Dat begint al bij de maatschappelijke doelstelling van de wet om, met het oog op duurzame ontwikkeling, te zorgen voor een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Duurzame ontwikkeling wordt daarbij gedefinieerd als ontwikkeling die voorziet in behoeften van de
huidige generatie zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties om in hun eigen behoefte te voorzien in gevaar te brengen.
De wet kent zes kerninstrumenten om dit te bewerkstelligen, waarvan vier voor de gemeenten het meest van belang zijn: de omgevingsvisie, het programma, het omgevingsplan (incl. beleidsregels) en de omgevingsvergunning.
De omgevingsvisie is een samenhangend strategisch plan over de fysieke leefomgeving. Met een visie stel je ambities en zet je de koers uit, je legt vast ‘wat’ je als gemeente wil voor de toekomst. De visie is niet bindend voor burgers maar wel voor het gemeentebestuur. In de omgevingsvisie worden de hoofdlijnen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving beschreven. Tevens dient duidelijk te worden wat de voorgenomen ontwikkelingen zijn, maar ook wat de gemeente wil beheren, beschermen of behouden. Zo kan bijvoorbeeld de ambitie opgenomen worden om energieneutraal te zijn in 2035 en kan ook duidelijk gedefinieerd worden wat de gemeente verstaat onder ruimtelijke kwaliteit en erfgoed en in welke mate de gemeente dit wil beschermen. Belangrijk is dat goed wordt aangegeven hoe de gemeente dit denkt te bewerkstelligen en welke rol de gemeente daarin heeft.
De omgevingsvisie komt in de plaats van structuurvisies, delen van de natuurvisie, erfgoedvisie, verkeers- en vervoerplannen, milieubeleidsplannen en andere visiedocumenten op het gebied van de fysieke leefomgeving.
Het programma bevat een sectorale uitwerking van de omgevingsvisie in concreet beleid om aan de omgevingswaarden of andere doelstellingen of te voldoen. Het programma werkt in beginsel niet door naar burgers en bedrijven. Het programma is dus alleen bindend voor de gemeente. Het programma bevat concrete maatregelen voor bescherming, beheer, gebruik en ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Deze maatregelen kunnen zowel juridisch als niet-juridisch van aard zijn. Zo kan een programma over energietransitie uitgewerkt worden met maatregelen over de hoeveelheid windmolens, zonneweides of zonne-energie op daken. Of er kan een concreet programma opgesteld worden voor het stoppen met aardgas (aardgasvrije wijken).
Het omgevingsplan is een gebiedsdekkende regeling over de fysieke leefomgeving van de gemeente. Elke gemeente heeft straks één omgevingsplan. Uitgangspunt is een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In tegenstelling tot een omgevingsvisie is het omgevingsplan bindend voor iedereen. Het omgevingsplan regelt onder andere het wel of niet toestaan van bepaalde activiteiten, omgevingswaarden (geur, geluid etc.), direct werkende algemene regels, vergunningplicht en procesregels. Met het omgevingsplan kunnen voor bepaalde gevallen strengere normen en waarden worden gesteld dan landelijk vereist. Zo is het met een maatwerkvoorschrift mogelijk om een strengere energieprestatie-eis op te leggen.
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft een Casco Omgevingsplan waarin een inhoudsstructuur voor een gestandaardiseerde omgevingsplan wordt weergegeven en toegelicht. Tevens heeft de overheid meerder staalkaarten laten ontwikkelen, waaronder de staalkaart ‘energietransitie’. Zie ook www.vng.nl/artikelen/omgevingsplan
In een omgevingsplan kan sprake zijn van zogenaamde open normen en gesloten regels. Een open formulering in het omgevingsplan geeft vrijheid en een bredere afwegingsruimte. Gesloten regels geven vooraf duidelijkheid maar zijn ook beperkend voor nieuwe ideeën en ontwikkelingen. Het gebruik van open normen is daarom vooral interessant in dynamische gebieden. In gebieden waar beheer en behoud een belangrijk uitgangspunt is kunnen gesloten regels meer duidelijkheid bieden. Bij een open norm kan verwezen worden naar een concrete uitwerking in de vorm van beleidsregels. Bij een beleidsregel is beargumenteerd afwijken eenvoudiger en beleidsregels zijn sneller aan te aanpassen dan een regel in een omgevingsplan.
Als in het omgevingsplan regels worden opgenomen over het uiterlijk van bouwwerken (welstand) en de toepassing daarvan uitleg behoeft, is de gemeenteraad verplicht om een uitwerking in de vorm van beleidsregels vast te stellen (art 4.19 Ow).
Voor sommige activiteiten in de fysieke leefomgeving zal een omgevingsvergunning nodig blijven. De intentie van de Omgevingswet is om meer activiteiten mogelijk te maken zonder vergunning en alleen met algemene regels. De gemeente regels straks voor een groot deel zelf wanneer een vergunning nodig is (omgevingsplanactiviteit). Er kan sprake zijn van een binnenplanse en een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (OPA). Een binnenplanse OPA is een activiteit waarvoor het omgevingsplan bepaalt dat een vergunning nodig is. Een buitenplanse OPA is een activiteit die niet voldoet aan de (algemene) regels van het omgevingsplan.